Geschiedenis
Karmel in Gent
De eigenlijke stichting van de Paters Ongeschoeide Karmelieten te Gent begint met de aankoop in 1651 van een deel van het voormalige Prinsenhof van Keizer Karel, de zogenaamde “Leeuwenmeers”. Deze naam komt van de leeuwen die Keizer Karel van zijn veldslag bij Tunis (1535) meebracht en hier onderbracht in de stallingen van zijn kleine, prestigieuze dierentuin. Want ook met een beer, papegaaien en lynxen pronkte hij tegenover zijn diplomatieke of adellijke gasten.
De laatste afstammelingen van die leeuwen, ‘Burgondia’ en ‘Flandria’, leefden tot halfweg de 17e eeuw. In het leegstaande en verbouwde “Leeuwenhok” namen de paters (een beetje als religieuze Vlaamse leeuwen) hun intrek in 1653. Ze bleven er 15 jaar wonen en bidden.
De eerste kloostergebouwen, namelijk de West– en Zuidvleugel, worden in vier jaar voltooid (1664-1668) en vanaf 1687 uitgebreid met de Noordvleugel. De inwijding van de eerste kapel in de Zuidvleugel vindt plaats in 1668. Na de afwerking van de Noordvleugel en de huidige kerk, wordt de Zuidvleugel aangepast aan het hele kloostercomplex. In deze 17e eeuw werd in de kloostergebouwen bier gebrouwen en ook bruine habijtstof geweven voor eigen karmelitaans gebruik.
Onder deze eerste kapel was een crypte voorzien als begraafplaats van 1668 tot 1711. Bij de bouw van de grote kerk werd óók een grafkelder ingericht, waarin dan van – 1711 tot 1784 – overleden karmelieten en weldoeners in nissen werden bijgezet, tot dit door Keizer Jozef II werd verboden om gezondheidsredenen.
De eerste winkelruimte (Catacombe) van de boekhandel Carmelitana werd later – van 1978 tot 2002 – in deze uitgegraven en gerenoveerde crypte van de eerste kapel ondergebracht. Bij deze werkzaamheden werden stoffelijke resten van begraven kloosterlingen en weldoeners aangetroffen. Deze zijn in 1978 respectvol naar de grafkelder onder de huidige kerk overgebracht. Sinds enkele jaren worden de urnen van de overleden medebroeders in deze grafkelder bijgezet.
Het klooster heeft een bibliotheek waarvan een deel dateert van vóór de Franse Revolutie. Het kloostermuseum bevat stichtingsdocumenten, publicaties vanaf de 16de eeuw en kunstvoorwerpen.
Achteraan de tuin bevindt zich de afzonderlijk gelegen kluis met een eigen ommuurde tuin waar de paters zich individueel konden terugtrekken voor gebed. Hij werd gebouwd op een stuk grond geschonken door de aartshertog Leopold van Oostenrijk in 1657.
De huidige kerk wordt opgebouwd vanaf 1703, naar een ontwerp van de lekenbroeder-karmeliet Leonardus van Langenhove. Ze wordt in 1714 ingewijd en is een typisch voorbeeld voor de overgang tussen volkse barok en classicisme. De sobere en strenge gevelopbouw is eigen aan de Régence-stijl. De kerk is toegewijd aan de H. Jozef en de H. Leopoldus III, markgraaf van Oostenrijk (1073-1136).
De kerk en het klooster worden in 1797 door de Franse militairen bezet. De heropening van de kerk gebeurt al in 1801. Ze is een geklasseerd monument sinds 1961 en werd vanaf 1974 tot 1979 volledig gerestaureerd. De kloostergebouwen worden na de Franse bezetting grotendeels verhuurd. Pas in 1845-1848 kan het klooster naar zijn oorspronkelijke bestemming worden heringericht.