Skip to content

Onze gemeenschap

De Karmel in Gent

Onze gemeenschap bestaat uit 3 kloosterlingen. Ieder heeft een eigen persoonlijke leefruimte. Als gemeenschap komen wij samen in het privé-gebedskoor, de eetplaats en ontmoetingsruimte. Want in de Karmel leeft niet “elk voor zichzelf”. Het samen-zijn in gebed, de uitwisseling, de gemeenschappelijke maaltijd en de ontspanning vinden wij even waardevol.
 
De gemeenschap wordt door ons als een rijkdom èn als een opgave ervaren. Het eenvoudig samenleven is vredevol. Tegelijk kan het ook – zoals in een gewoon gezin, instelling, bedrijf of vereniging – wel eens lastigheid met zich meebrengen. Hoe je daarmee omgaat, toetst de echtheid van je beleving van eenzaamheid en positieve stilte. Het toont de oprechtheid van je liefde tot God en tot je medemens.

Pater Paul De Bois, provinciale overste van de Vlaamse Karmelieten

‘De kalligrafie van Arie Trum die onze karmelregel in kruisvorm neerschrijft, met in het midden een open cirkel… symbool voor stilte, voor leeghouden en vrijheid. De karmel is voor mij die open ruimte waar God zich laat kennen.’

Pater Lukas Martens, Prior

‘Ik kwam tot de overtuiging dat bidden mensen dichter bij de Vader kan brengen. Ik dacht dat de Karmel, zo Bijbels en Mariaal, daarvoor een uitgelezen plek zou zijn: vanuit armoede, zwakheid, onmacht, met Jan en Maria staan onder het kruis waar Jezus zegt: ‘Ik heb dorst’, waar Hij ons Zijn Geest schenkt en waar uit Zijn zijde onophoudend water en bloed vloeien. ‘In het hart van de Kerk, mijn moeder, zal ik de Liefde zijn’, schreef Thérèse en zij bad: ‘Trek mij in de brand van Uw Liefde, maak mij zo innig één met U, dat alleen U nog leeft en handelt in mij’.’

Pater Piet Hoornaert

‘Ik mag stilaan karmeliet worden. Het duurt wel een heel leven lang. Elke morgen weer nieuw word ik door God ‘geroepen’, ontvang ik nieuwe kansen. God is boordevol liefde. Mijn antwoord daarop is overgave en rustige vastheid. Want Hij is mijn bron. Zo wens ik verbonden te zijn met God, dag en nacht. Ik mag een kleine profeet zijn, open voor de zachte bries van Gods aanwezigheid. Maria en de Karmelfiguren inspireren mij daarbij. Ik ben van de familie. Ik mag mijn levensverhaal nederig bij dat van hen leggen. Juist door weg te kijken van mezelf, boetseert God me tot de karmeliet zoals Hij het wenst. Eerst mag ik contemplatief zijn naar God toe en van daaruit dan medemensen nabij zijn in hun gebedsverlangen. Zo is mijn leven vruchtbaar en waardevol voor de wereldkerk.’