Skip to content
Homilie

Homilie Pater Paul De Bois 30 juni 2024 : 13de zondag door het Jaar B

Jezus was niet tevreden met de lichamelijke genezing, Hij heeft altijd de hele mens op het oog. Ook het hart moet genezen worden.

Homilie Pater Paul De Bois 30 juni 2024 : 13de zondag door het Jaar B

Twee bijzondere ontmoetingen.

Dit verhaal gaat over twee vrouwen: een volwassen vrouw en een jonge vrouw, een meisje van twaalf. De een leed aan een chronische ziekte die haar onrein maakte (Lev. 15:19-27), en de ander lag op sterven. 

De opwekking van het dochtertje van Jaïrus en de genezing van de bloedvloeiende vrouw zijn niet alleen maar opgeschreven als een historisch verslag uit een ver verleden. Als we de Bijbel op die manier lezen, doen we hem tekort. Het Woord van God is voor alle tijden geschreven. Daarbij moet worden vermeld dat de tijden, omstandigheden en gebruiken veranderen. 

Een meisje van twaalf wordt vandaag niet meer uitgehuwelijkt. En een chronisch zieke vrouw met een bloedvloeiing kunnen wij niet bestempelen als onrein.Maar er is iets anders wat de mens onrein maakt, en dat is de zonde.

De kracht van het aanraken.

De geschiedenis begint met de vermelding dat Jaïrus, de vader van het meisje, de Heer Jezus had gesmeekt naar zijn huis te komen. Ondertussen drong de menigte op Hem aan. Op een gegeven moment stond de Heer stil en vroeg: “Wie is het die Mij heeft aangeraakt?”

Toen de vrouw zag dat zij niet onopgemerkt bleef, kwam zij schoorvoetend naar voren en verklaarde tegenover al het volk om welke reden zij Hem had aangeraakt en hoe zij onmiddellijk gezond was geworden.

In de zes verzen van deze korte geschiedenis is vijf keer sprake van ‘aanraken’ (vs. 44-47). Dit is de rode draad in het verhaal en toont waarom het hier gaat. Er moet een ‘aanraking’ met de Heer Jezus plaatsvinden om genezen te kunnen worden. Je kunt geestelijk gesproken dicht bij de Heer Jezus zijn, maar erbij zijn en tegen Hem aandringen wil nog niet zeggen dat je wordt genezen van je zonden. De Heer Jezus aanraken: dat is met je hart geloven dat Hij voor je zonden gestorven is. Die ‘aanraking’ maakt je onmiddellijk gezond.

Genezing van het hart.

De vrouw was twaalf jaar ziek geweest. Daar kon toch wel een dag bij? En het twaalfjarige meisje was in acuut levensgevaar, elke seconde telde. Waarom dit uitstel? 

De Heer Jezus was niet tevreden met de lichamelijke genezing van de vrouw, Hij heeft altijd de hele mens op het oog. Ook het hart van de vrouw moet genezen worden. De lichamelijke wonderen betekenen op zichzelf weinig (vgl. Luk. 5:20-26). Bij wonderbare genezingen bestaat het gevaar dat men de ogen sluit voor de wérkelijke nood van de mens. De vrouw had naar huis kunnen gaan zonder vrede in haar hart. Maar wat baat het een mens als hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel (Matt. 16:26)? De Heer Jezus loopt iemand die Hem in het geloof aanraakt nooit voorbij. Het leven van deze vrouw was voor Hem even kostbaar als dat van het meisje dat op sterven lag.

Maar er is nog een reden voor het wachten van de Heer Jezus. Het geloofsvertrouwen wordt hierdoor op de proef gesteld. Men dacht dat de Heer zo snel mogelijk naar het huis van Jaïrus zou gaan. Toen kwam echter dit oponthoud… een beproeving voor de overste van de synagoge. 

Geloof!

Ongeloof is ongeduldig en het twijfelt aan Jezus’ macht; het geloof zal echter de heerlijkheid van God zien. Toen Lazarus stierf, maakten Martha en Maria de Heer Jezus het verwijt dat Hij eerder had moeten komen: “Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn” (Joh. 11:21, 32).

“Terwijl Hij nog sprak, kwam iemand van de overste van de synagoge en zei: Uw dochter is gestorven; val de Meester niet meer lastig” (vs. 49). Dat komt ervan, hoor je de mensen al denken. Nu is het te laat! Maar voor de Heer Jezus is het nooit te laat. Het onverbiddelijke einde bestaat voor Hem niet: “Wees niet bang, geloof alleen en zij zal behouden worden”. 

De Heer wil zo graag dat onze angst plaats maakt voor geloof (vgl. Luk. 8:24-25). Alleen dan zullen we de heerlijkheid van God zien. 

Eenmaal bij het huis aangekomen, liet Hij niemand met Zich naar binnengaan dan alleen Petrus, Johannes en Jakobus, en de vader van het kind en de moeder. De troostende woorden van de Heer werden door de ‘weeklagers’ belachelijk gemaakt. Zo reageert het ongeloof altijd (vgl. Hand. 17:32). De dood is voor de natuurlijke mens het eindpunt, maar niet voor de Heer Jezus. Hij laat zien dat de dood niet het laatste woord heeft: “Hij echter greep haar hand en riep de woorden: Kind, sta op. En haar geest keerde terug en zij stond onmiddellijk op”(vs. 54)

Door de vrouw te genezen en door het twaalfjarige meisje te doen opstaan laat Jezus zich kennen als de Heer die leven geeft, als de geneesheer van ziel en lichaam.                                          
Jezus is ontvankelijk voor wie op hem beroep doet. Met Sint Augustinus mogen we tot hem bidden en zeggen; “Gij zijt geneesheer, ik ben ziek; Gij zijt barmhartig, ik ben ellendig” (Confessiones. X, 28, 39).

Op onze beurt mogen wij zorgen voor anderen en luisteren naar hen die op ons beroep doen en hen helpen waar we kunnen. Dit is niet zo evident in onze tijd. 
Dit evangelie roept ons op in geen geval bij de pakken te blijven zitten. Dit dubbel verhaal is echt Blijde Boodschap omdat het toont dat er altijd weer “genezing” mogelijk is. Die genezing is in het ene verhaal te vinden in een klein, eenvoudig gebaar maar in beide verhalen lijkt geloof in Jezus de grondvoorwaarde. Dat is een werk van lange adem, waar we elke dag weer moeten aan werken, ook in vakantietijd …