Titus Brandsma
TITUS BRANDSMA (1881-1942)
Titus zag het levenslicht in een diepgelovig Fries gezin, te Bolsward, op 23 februari 1881. Twee kinderen, onder wie Titus, gingen naar het klooster.
Op zeventienjarige leeftijd treedt de briljante leerling in bij de karmelieten te Boxmeer. Na zijn studies te Rome zet hij zich in voor de vernieuwing van zijn orde. Hij start een tijdschrift op dat in korte tijd heel veel abonnees telt. In 1923 krijgt hij een leerstoel aangeboden aan de universiteit van Nijmegen. Hij doceert er filosofie en geschiedenis van de mystiek en richt er ook het tijdschrift Ons Geestelijk Erf op, tot op de dag van vandaag een belangrijke tijdschrift. Hij wordt prior van een nieuw klooster te Nijmegen. Tal van lezingen en artikels volgen.
In 1935 wordt hij door de Nederlandse bisschoppen tot kerkelijk raadgever van de katholieke journalisten benoemd. Ondertussen verdiept zijn geestelijk leven zich. 'Het is wezenlijk dat we God als grond van ons zijn terugvinden', leert hij.
Wanneer in mei 1940 Duitsland Nederland bezet, reageert hij met kracht. Op 18 december proberen de nazi's de hand te leggen op de katholieke pers. Titus publiceert een felle rondzendbrief om hier tegen in te gaan. Nadat hij de Eucharistie viert op 19 januari 1942 wordt hij gearresteerd door de Gestapo.
In Scheveningen wordt hij heel lang ondervraagd. Daar schrijft hij ook zijn bekende gebed, waaruit zijn diepe overgave en zijn Godsvertrouwen spreekt. Vervolgens wordt de ondertussen zieke Titus naar Amersfoort gebracht en op 13 juni op transport gezet naar Dachau. Daar wordt hij ernstig mishandeld. Op 26 juli krijgt hij een dodelijke injectie.